33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q193p Gronsveld),
wǫtǝlǝ (Q193p Gronsveld)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
1. Wip, wipplank. || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
doggenneus:
doggenaos (Q193p Gronsveld)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)ipe (Q193p Gronsveld),
wippe (Q193p Gronsveld)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
wis:
wes (Q193p Gronsveld)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
kwispel:
kwispel (Q193p Gronsveld),
kwispelen:
kerwispele (Q193p Gronsveld)
|
wispelturig || wispelturig (- zijn)
III-1-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brēkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brɛ̄kǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
braggelen:
bragkele (Q193p Gronsveld),
gedderde lucht:
ge-ujjerde loch (Q193p Gronsveld),
t weer staat te luimen]:
oonziekerwèer (Q193p Gronsveld)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q193p Gronsveld)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|