25648 |
zoetstof voor peperkoek |
honingmeel:
hōneŋmē̜l (Q193p Gronsveld)
|
De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b]
II-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
aanleggen:
aonlegke (Q193p Gronsveld),
de borst geven:
de boës gëve (Q193p Gronsveld)
|
borstvoeding (- geven) || borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ȳǝvǝr[den], yǝvǝr[den] (Q193p Gronsveld)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
zolderlok:
zǫldǝrlūǝk (Q193p Gronsveld)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
slaapplaats:
slōͅpplōͅts (Q193p Gronsveld)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoeënmerklejer (Q193p Gronsveld)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
soondese klyjer (Q193p Gronsveld),
`s zondagskleren:
soondesklèjer (Q193p Gronsveld),
met het bandje om:
mêt `t bensje öm (Q193p Gronsveld)
|
[bensje] - zw.: op zn zondags gekleed || `s zondagse kleren || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
bloedkrankte:
blōtkrē̜ŋdǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
18890 |
zonder opzet |
niet vrijwillens:
neet v⁄rwêlles (Q193p Gronsveld)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
buttelen:
bø̜tǝlǝ (Q193p Gronsveld),
omgooien:
ø̜mgui̯ǝ (Q193p Gronsveld)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|