18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
peels (Q193p Gronsveld),
poes:
poes (Q193p Gronsveld)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || smalle strook bont
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bōnd ɛn blaouw gəhāuə (Q193p Gronsveld)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
žwartkǫp (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraai:
boonte kraoj (Q193p Gronsveld),
maaskraai:
maoskraoj (Q193p Gronsveld),
witte kraai:
witte kraoi (Q193p Gronsveld)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, bonte — || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
bonte specht:
boonte sjpech (Q193p Gronsveld)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
loeteren kraag:
sub loeter. [WNT: loet (I), Mnl. loete. [...] namen van stijve of lompe voorwerpen [...]. De oorsprong van het woord is onbekend]
`nne loetere kräog (Q193p Gronsveld),
pelskraag:
peelkraag (Q193p Gronsveld),
peelskräog (Q193p Gronsveld)
|
kraag van bont [N 23 (1964)] || kraag van ottervel || pels, bont -> pelskraag
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
boontmantel (Q193p Gronsveld),
pelsjas:
peelsjas (Q193p Gronsveld)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ:ch (Q193p Gronsveld),
ene bohch(j) (Q193p Gronsveld),
center:
sēntǝr (Q193p Gronsveld
[(boog van een poort)]
),
kielenboog:
(Van "piél en baog"?) Vuur nne - te mäoke kênste t bêste êsjehoüt gebruke.
kiélebaog (Q193p Gronsveld)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog, bep. schiettuig. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutterij:
sjöttery (Q193p Gronsveld)
|
Schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
baom (Q193p Gronsveld),
boüm (Q193p Gronsveld),
boͅu̯m (Q193p Gronsveld),
buim (mv.):
böjm mv (Q193p Gronsveld)
|
boom [DC 35 (1963)], [RND]
III-4-3
|