33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q193p Gronsveld)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (Q193p Gronsveld)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zjwèr (Q193p Gronsveld),
zweren:
žwē̜rǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 8, 90b en 90t]Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
I-9, III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
de zjwèèt (Q193p Gronsveld)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33875 |
zwellen van de uier |
(ze) uiert:
øi̯ǝrt (Q193p Gronsveld
[(uier beginnen te krijgen als gevolg van drachtigheid)]
)
|
[N 8, 51]
I-9
|
24452 |
zwemblaas |
blaasje:
Gronsveld Wb
blëuske (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zj(w)ume (Q193p Gronsveld),
zjwömme (Q193p Gronsveld),
zwjəmə (Q193p Gronsveld)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen.
III-3-2
|
30102 |
zwemstenen |
poreuze brikken:
porø̄s˱ brekǝ (Q193p Gronsveld)
|
Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e]
II-9
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
ploegshaam:
plōxs˱hǭm (Q193p Gronsveld
[(incl de strengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwęrǝm (Q193p Gronsveld),
zwɛrm (Q193p Gronsveld)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|