e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gronsveld

Overzicht

Gevonden: 4947
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
damp, stoom gadem: gajem (Gronsveld), de gäojem kaom oét dn teekëtel.  gäojem (Gronsveld) damp van kokend water [DC 28 (1956)] || wasem, damp III-4-4
dampen gademen: gäojeme (Gronsveld), paven: pave (Gronsveld, ... ), roken wie een schouw: roüke wie ’n sjoûw (Gronsveld), roken wie een zwitser: roüke wie ’nne zjwitser (Gronsveld), zich aan de kiets roken: zich aon de kiëts roüke (Gronsveld) paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || roken (veel -) || wasemen III-2-1, III-2-3
dampen, wasemen gajemen: gäojeme (Gronsveld) wasemen III-4-4
darm darm: derm (Gronsveld) darm [DC 02 (1932)] III-1-1
dartel levendig: lēvǝtex (Gronsveld) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
darts pikvogelen: pikvoëgele (Gronsveld) Spel waarbij met kleine scherpe pijltjes naar een doel (schijf) wordt gegooid. III-3-2
das, sjaal halsplag: Vero.  haasplak (Gronsveld), sjaal: sjaal (Gronsveld), sjerp: sjerp (Gronsveld) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || sjaal || vierkante wollen doek die, driehoekig gevouwen, vroeger door de mannen om de hals werd gedragen III-1-3
dasspeld kravattenspang (<fr.): cravatte sjpang (Gronsveld) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dauw (Gronsveld, ... ) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
daverwaat daverblad: dǭvǝrblǭt (Gronsveld) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3