24984 |
damp, stoom |
gadem:
gajem (Q193p Gronsveld),
de gäojem kaom oét dn teekëtel.
gäojem (Q193p Gronsveld)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || wasem, damp
III-4-4
|
19633 |
dampen |
gademen:
gäojeme (Q193p Gronsveld),
paven:
pave (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
roken wie een schouw:
roüke wie ’n sjoûw (Q193p Gronsveld),
roken wie een zwitser:
roüke wie ’nne zjwitser (Q193p Gronsveld),
zich aan de kiets roken:
zich aon de kiëts roüke (Q193p Gronsveld)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || roken (veel -) || wasemen
III-2-1, III-2-3
|
24985 |
dampen, wasemen |
gajemen:
gäojeme (Q193p Gronsveld)
|
wasemen
III-4-4
|
17702 |
darm |
darm:
derm (Q193p Gronsveld)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
levendig:
lēvǝtex (Q193p Gronsveld)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
23168 |
darts |
pikvogelen:
pikvoëgele (Q193p Gronsveld)
|
Spel waarbij met kleine scherpe pijltjes naar een doel (schijf) wordt gegooid.
III-3-2
|
18250 |
das, sjaal |
halsplag:
Vero.
haasplak (Q193p Gronsveld),
sjaal:
sjaal (Q193p Gronsveld),
sjerp:
sjerp (Q193p Gronsveld)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || sjaal || vierkante wollen doek die, driehoekig gevouwen, vroeger door de mannen om de hals werd gedragen
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
kravattenspang (<fr.):
cravatte sjpang (Q193p Gronsveld)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
dauw (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32891 |
daverwaat |
daverblad:
dǭvǝrblǭt (Q193p Gronsveld)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|