33623 |
putzwengel |
wip:
wep (L249p Grubbenvorst)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
19079 |
raad |
raad:
road (L249p Grubbenvorst)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
roadsel (L249p Grubbenvorst),
rûdselke (L249p Grubbenvorst)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
raam:
rãm (L249p Grubbenvorst
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
áárəg (L249p Grubbenvorst),
vreemd:
vremd (L249p Grubbenvorst)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L249p Grubbenvorst)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roaje (L249p Grubbenvorst),
roajen (L249p Grubbenvorst)
|
raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-2
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
reifele (L249p Grubbenvorst),
refelen:
ręjfǝlǝ (L249p Grubbenvorst)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spenəjēͅgər (L249p Grubbenvorst)
|
raagbol [SGV (1914)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammel:
rĕmməl (L249p Grubbenvorst)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|