21379 |
tiend |
tiende:
tiënd (L249p Grubbenvorst)
|
tiend [SGV (1914)]
III-3-1
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tiedkorting (L249p Grubbenvorst)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L249p Grubbenvorst)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
tømǝrman (L249p Grubbenvorst)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
21380 |
tol betalen |
barrier (<fr.) betalen:
breer betale (L249p Grubbenvorst)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17727 |
tonen |
tonen:
tuine (L249p Grubbenvorst)
|
tonen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
tuinbank (L249p Grubbenvorst)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
29108 |
tornen |
tornen:
tǫrnǝ (L249p Grubbenvorst)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
18917 |
traag |
traag:
troag (L249p Grubbenvorst)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere (L249p Grubbenvorst)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|