33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (L249p Grubbenvorst)
|
[RND 10]
I-7
|
20116 |
turfmolm |
molm:
molm (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
louk (L249p Grubbenvorst)
|
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ēr (L249p Grubbenvorst)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ūūl (L249p Grubbenvorst)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
out (eng.):
out (L249p Grubbenvorst)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
stronk:
stroŋk (L249p Grubbenvorst)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
21386 |
uithoren |
uitvundelen:
ōētfungele (L249p Grubbenvorst)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelde (L249p Grubbenvorst),
ik scheld ; ik scheld
schelde (L249p Grubbenvorst)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
22343 |
uitsliepen |
voor de gek houden:
veur de gek halden (L249p Grubbenvorst)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|