id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22832 | vieren | vieren: gəve:rt (Grubbenvorst) | gevierd [RND] III-3-2 |
20574 | vieruursboterham | koffiedrinken, het -: koffiedrinke (Grubbenvorst), ut kóffiedrinke (Grubbenvorst) | de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3 |
25354 | vijl | vijl: vīl (Grubbenvorst) | In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12 |
24961 | vijver | vijver: vīvǝr (Grubbenvorst) | Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8 |
30793 | vilder | vilder: veldǝr (Grubbenvorst) | Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10 |
30794 | villen | villen: velǝ (Grubbenvorst) | Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10 |
24386 | vin | vin: vin (Grubbenvorst), vinne (Grubbenvorst) | vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2 |
17825 | vinden | vinden: vinge (Grubbenvorst) | vinden [SGV (1914)] III-1-2 |
17768 | vinger | vinger: vingers (Grubbenvorst), viŋər (Grubbenvorst) | vinger [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1 |
24387 | vis, algemeen | vis: visch (Grubbenvorst, ... ) | visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2 |