| 22832 |
vieren |
vieren:
gəve:rt (L249p Grubbenvorst)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
| 20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffiedrinke (L249p Grubbenvorst),
ut kóffiedrinke (L249p Grubbenvorst)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
| 25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L249p Grubbenvorst)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
| 24961 |
vijver |
vijver:
vīvǝr (L249p Grubbenvorst)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
| 30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L249p Grubbenvorst)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
| 30794 |
villen |
villen:
velǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
| 24386 |
vin |
vin:
vin (L249p Grubbenvorst),
vinne (L249p Grubbenvorst)
|
vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 17825 |
vinden |
vinden:
vinge (L249p Grubbenvorst)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
vingers (L249p Grubbenvorst),
viŋər (L249p Grubbenvorst)
|
vinger [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 24387 |
vis, algemeen |
vis:
visch (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|