25207 |
wind (alg.) |
wind:
wink (L249p Grubbenvorst)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
winderig (L249p Grubbenvorst)
|
winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L249p Grubbenvorst),
winkelhoak (L249p Grubbenvorst)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)ine (L249p Grubbenvorst)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)ipe (L249p Grubbenvorst)
|
wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstert (L249p Grubbenvorst)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (L249p Grubbenvorst),
weiteweg:
weitewèk (L249p Grubbenvorst)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
Goonsdaag (L249p Grubbenvorst),
woensdag:
woensdaag (L249p Grubbenvorst)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonger (L249p Grubbenvorst)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|