20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bo̝tram smēͅrə (L249p Grubbenvorst)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (L249p Grubbenvorst)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (L249p Grubbenvorst)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afscheppen:
āfsxø̜pǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
34542 |
eend |
eend:
ęnt (L249p Grubbenvorst),
ɛnt (L249p Grubbenvorst)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
invoudig (L249p Grubbenvorst)
|
eenvoudig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
stikkelverke (L249p Grubbenvorst),
stikkəlvēͅrkə (L249p Grubbenvorst),
varkensegel:
verkesegel (L249p Grubbenvorst)
|
egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
eggen:
ęgǝ (L249p Grubbenvorst)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
windei:
windei (L249p Grubbenvorst)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19329 |
eigenwijs |
eigengereid:
eegengereid (L249p Grubbenvorst)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|