34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bø̜rx (L249p Grubbenvorst)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gespel:
schoon mit ein gaspel (L249p Grubbenvorst)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemaartel (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətròwdə vròw (L249p Grubbenvorst)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (L249p Grubbenvorst)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
perzoug (L249p Grubbenvorst)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêve (L249p Grubbenvorst)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L249p Grubbenvorst)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L249p Grubbenvorst)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (L249p Grubbenvorst)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|