22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
Aschgoonsdaag (L249p Grubbenvorst)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aoventaete (L249p Grubbenvorst),
avondseten:
aovesaete (L249p Grubbenvorst),
eten:
ète (L249p Grubbenvorst),
koffiedrinken, het -:
koffiedrinke (L249p Grubbenvorst)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur 30 tot 21 uur souper [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slidderen:
sliddere (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst),
slidderen (L249p Grubbenvorst)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbelêr (L249p Grubbenvorst),
smoelerd:
smoelerd (L249p Grubbenvorst)
|
babbelaar [SGV (1914)]
III-2-3
|
20144 |
baby van zeven maanden |
kindje van zeven maanden:
kiendje vaon zeven mand (L249p Grubbenvorst)
|
een baby van 7 maanden [DC 46 (1971)]
III-2-2
|
21189 |
baken |
baken:
bake (L249p Grubbenvorst)
|
baken [SGV (1914)]
III-3-1
|
20147 |
baker |
bakerse:
baakərsə (L249p Grubbenvorst)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20585 |
bakken |
bakken:
bàkkə (L249p Grubbenvorst),
ik bak ; ik bak jij bakt ; døøw baks hij bakt ; hê bakt bakt hij? ; bakt hê? ik bakte ; ik bakde
bakke (L249p Grubbenvorst)
|
bakken [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
29808 |
baksteen |
tichelsteen:
texǝlstęjn (L249p Grubbenvorst)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|
25546 |
baktrog |
baktrog:
baktroax (L249p Grubbenvorst),
trog:
troax (L249p Grubbenvorst)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|