e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muik muik: moäk (Grubbenvorst) meuk [SGV (1914)] III-2-3
muiltje muil: muulen (Grubbenvorst) Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3
muis muis: mōēs (Grubbenvorst) muis [SGV (1914)] III-4-2
muis (mv.) muis (mv.): mūūs (Grubbenvorst) muizen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
muizen muizen: moeze (Grubbenvorst) muizen (ww) [SGV (1914)] III-2-1
mul (zand) mul: möl (Grubbenvorst) mul [SGV (1914)] III-4-4
muts: algemeen kips: WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kips (Grubbenvorst), muts: møts (Grubbenvorst) pet, muts, klak [RND] III-1-3
muur muur: mōr (Grubbenvorst) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muziek muziek: muziek (Grubbenvorst) muziek [SGV (1914)] III-3-2
naad naad: nǭt (Grubbenvorst) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7