| 19758 |
heggenschaar |
tuinschaar:
tûnsjiêr (L366p Gruitrode)
|
haagschaar
III-2-1
|
| 23268 |
heilige, zalige |
heilige:
einen heilige (L366p Gruitrode)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
| 19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwiə (L366p Gruitrode)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
| 33724 |
heizeis |
heizeissie:
hęi̯zęi̯.si (L366p Gruitrode),
lappenhak:
lapǝhak (L366p Gruitrode)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
| 26734 |
heizode |
vilt:
velt (L366p Gruitrode),
vlik:
vlek (L366p Gruitrode)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
| 33726 |
hek aan de ingang van een wei |
poort:
pǫrt (L366p Gruitrode)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
| 19461 |
hek, hekwerk |
weipalen:
wéjpaole (L366p Gruitrode)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 19488 |
hek, poortje |
achterpoortje:
achterportsje (L366p Gruitrode),
veken:
fekke (L366p Gruitrode),
Omdet het vekke upestòng is den hònd könne wegluipe
vekke (L366p Gruitrode)
|
achterpoortje naar de tuin of het achteruit || hekken || poortje in b.v. een haag
III-2-1
|
| 29323 |
hekel |
hekel:
hęi̯kǝl (L366p Gruitrode)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
| 25061 |
helemaal, geheel en al |
heel:
Iemand helemaal niet kennen: Ich kön hem van hart of start.
hiêl (L366p Gruitrode),
ram:
ram (L366p Gruitrode),
rats:
rats (L366p Gruitrode)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|