33958 |
jukriem |
riem:
rēm (L366p Gruitrode)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18192 |
jurk |
kleed:
an⁄s kleid is vél langer dan det van Marie (L366p Gruitrode),
ei blauw kleèt (L366p Gruitrode),
het kleit van anna is voèl langers as det van Mieke (L366p Gruitrode),
ketoene kleit (L366p Gruitrode)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
jus (L366p Gruitrode),
saus:
Syst. Frings
sōͅi̯s (L366p Gruitrode)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17604 |
kaakgestel |
wangen (mv.):
wangen (L366p Gruitrode)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kak:
kàg (L366p Gruitrode)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kǭmǝn (L366p Gruitrode)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kūi̯iə (L366p Gruitrode),
kaantjes
kuje (L366p Gruitrode),
krappeltjes:
Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in
kreppelke (L366p Gruitrode)
|
gebraden stukje spek || kanen [Goossens 1b (1960)] || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept
III-2-3
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
karsəndoͅmpər (L366p Gruitrode),
kàrsendómper (L366p Gruitrode)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] || Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20802 |
kaas |
kaas:
Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is
kiês (L366p Gruitrode)
|
kaas
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
kaboutermannetje:
ein kaboutermenneke (L366p Gruitrode)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|