e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jukriem riem: rēm (Gruitrode) Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12] I-10
jurk kleed: an⁄s kleid is vél langer dan det van Marie (Gruitrode), ei blauw kleèt (Gruitrode), het kleit van anna is voèl langers as det van Mieke (Gruitrode), ketoene kleit (Gruitrode) blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)] III-1-3
jus, vleesnat jus: jus (Gruitrode), saus: Syst. Frings  sōͅi̯s (Gruitrode) Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
kaakgestel wangen (mv.): wangen (Gruitrode) kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1
kaal duivenjong kak: kàg (Gruitrode) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kǭmǝn (Gruitrode) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kūi̯iə (Gruitrode), kaantjes  kuje (Gruitrode), krappeltjes: Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in  kreppelke (Gruitrode) gebraden stukje spek || kanen [Goossens 1b (1960)] || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept III-2-3
kaarsendomper kaarsendomper: karsəndoͅmpər (Gruitrode), kàrsendómper (Gruitrode) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] || Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] III-2-1
kaas kaas: Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is  kiês (Gruitrode) kaas III-2-3
kabouter kaboutermannetje: ein kaboutermenneke (Gruitrode) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3