e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalven kalven: kau̯vǝ (Gruitrode), kǭvǝ (Gruitrode) Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.] I-11
kalverstal kalverstal: kau̯vǝr[stal] (Gruitrode) De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b] I-6
kam kam: kamp - kem (Gruitrode) kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)] III-1-3
kamer kamer: kamer (Gruitrode) kamer III-2-1
kamerstoel oude-mannetjesstoel: òwol mènnerkesstool (Gruitrode) Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)] III-2-1
kamille (alg.) hondsbloem: hònsbloom (Gruitrode) kamille III-4-3
kammen kammen: kemme (Gruitrode) kammen [ZND 27 (1938)] III-1-3
kandelaar kaarsenluchter: karselichter (Gruitrode), luchter: lextər (Gruitrode) Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)] III-2-1
kandijsuiker borstsuiker: borstsòkker (Gruitrode), botsòkker (Gruitrode) kandijsuiker in gestampte klompjes III-2-3
kaneel kaneel: Eè stèèfke keniêl bi-j de père doon  keniêl (Gruitrode) kaneel III-2-3