34170 |
kalven |
kalven:
kau̯vǝ (L366p Gruitrode),
kǭvǝ (L366p Gruitrode)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kau̯vǝr[stal] (L366p Gruitrode)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp - kem (L366p Gruitrode)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
19694 |
kamer |
kamer:
kamer (L366p Gruitrode)
|
kamer
III-2-1
|
19453 |
kamerstoel |
oude-mannetjesstoel:
òwol mènnerkesstool (L366p Gruitrode)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
hondsbloem:
hònsbloom (L366p Gruitrode)
|
kamille
III-4-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kemme (L366p Gruitrode)
|
kammen [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
karselichter (L366p Gruitrode),
luchter:
lextər (L366p Gruitrode)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borstsòkker (L366p Gruitrode),
botsòkker (L366p Gruitrode)
|
kandijsuiker in gestampte klompjes
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
Eè stèèfke keniêl bi-j de père doon
keniêl (L366p Gruitrode)
|
kaneel
III-2-3
|