18208 |
kiel |
kegel:
kégel (L366p Gruitrode)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheutje:
sjiêtsje (L366p Gruitrode)
|
scheutje
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (L366p Gruitrode)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (L366p Gruitrode)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinne (L366p Gruitrode)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (L366p Gruitrode)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
met lange tanden eten:
mét làng tàn ééte (L366p Gruitrode),
voor zijn evenveel eten:
vīēr z⁄nen éévevéél ééte (L366p Gruitrode)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
krijtelijke eter:
eine kriêteliken èter (L366p Gruitrode),
lekkerbek:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
lekkerbek (L366p Gruitrode)
|
die alleen maar echt lekkere, fijne zaken eet || kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
profijtelijke, een -:
verbloemend
prefĭĕtelik (L366p Gruitrode),
schraal:
sjraal (L366p Gruitrode)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
keurig:
kèrig (L366p Gruitrode)
|
kieskeurig
III-1-4
|