e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein wolkje wolkje: wèjkske (Gruitrode) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleine neus klein neusje: klein nèèske (Gruitrode) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld kleingeld: kleigeld (Gruitrode) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kindskind: kindskeindsj (Gruitrode), kindskinder: keindskeiner (Gruitrode) kleinkind || kleinkinderen III-2-2
klepel klepel: de kleepel van de klok (Gruitrode) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  babbele (Gruitrode), babbelen (Gruitrode) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kladzui̯ǝr (Gruitrode) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: babbelkous (Gruitrode), babbelwijf: babbelwief (Gruitrode) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleèr (Gruitrode, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte gezwollen klieren: kléére zeen gezwolle (Gruitrode), klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klééren (Gruitrode), koningszeer: koningszeer (Gruitrode) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2