17893 |
klieven |
klieven:
kleven (L366p Gruitrode),
kloven:
kloven (L366p Gruitrode)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
kazelaar:
kazelŭŭr (L366p Gruitrode)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
-
wentergreen (L366p Gruitrode)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klabetteren:
klabetteren (L366p Gruitrode),
klawetteren:
klawieteren (L366p Gruitrode)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20950 |
klokhuis |
kapelletje:
kappelleke (L366p Gruitrode),
keets:
keets (L366p Gruitrode),
klokkenhuis:
klokkenhuis (L366p Gruitrode)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] || klokhuis van appel of peer
I-7, III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennageltje:
klompǝnē̜gǝlkǝ (L366p Gruitrode),
tripnageltje:
trepnē̜gǝlkǝ (L366p Gruitrode)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klóntere (L366p Gruitrode)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19405 |
klopper, garde |
kwispel:
kwispel (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
een uit ontschorste tenen van berkenhout bijeengebonden soort borstel om in deeg, stijfsel enz. te roeren || Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18120 |
kloven |
middendoorsnijden:
medǝdȳr sni-jǝ (L366p Gruitrode)
|
Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1
|