e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolzaadolie smout: smau̯.t (Gruitrode) De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
kooppenning godsgeld: geutsgeld (Gruitrode) Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)] III-3-1
koor koor: e koer van de kèrk (Gruitrode) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koorts koorts: korsse (Gruitrode), koͅrsə (Gruitrode) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [ZND m] III-1-2
koot koot: kűǝt (Gruitrode) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop kop: kop (Gruitrode) [JG 1a, 1b] I-9
kop van de schoof aren: ǭrǝ (Gruitrode), kop: kǫp (Gruitrode) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kop verwijderen kop afhouwen: kǫp āfhø̜jwǝ (Gruitrode) Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.] II-1
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǫrsǝr (Gruitrode), walsdorser: wals˱dǫrsǝr (Gruitrode) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopje jatte (fr.): zat (Gruitrode), zjat (Gruitrode), Van di-j gotigheid höbste gein zjat nudig: van dat goed spul is een beetje al voldoende  zjat (Gruitrode), jatte-tje: zetsje (Gruitrode), zjetsje (Gruitrode), kommetje: kimke (Gruitrode), Eè kumke mölk  kumke (Gruitrode), kopje: kəpkə (Gruitrode), tas: tas (Gruitrode, ... ) een grote drinkkop zonder oor || een grote kop zonder oor || een kopje zonder oor || kommetje of een kopje zonder oor || kop || kopje || kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)] III-2-1