23274 |
koster |
koster:
de kester (L366p Gruitrode)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostgenger (L366p Gruitrode)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənāiə (L366p Gruitrode),
onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet
kermenaai (L366p Gruitrode),
Syst. Frings vrl.; mv.
karbonāi̯ə (L366p Gruitrode),
kotelet:
koͅrtə’leͅtə (L366p Gruitrode),
Fr. côtelette
kortelöt (L366p Gruitrode)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
gedauwd:
geduitsj (L366p Gruitrode),
herfstweer:
zjust hèrfstwéér (L366p Gruitrode),
het dampt:
(= nevel blijft hangen)/werkwoord.
⁄t dimpt (L366p Gruitrode),
koud en mistig (weer):
kòwd en mistig (L366p Gruitrode),
mistig (weer):
mistig (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, nevelig
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
koud vuur (L366p Gruitrode)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kous (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
schaapsgaren:
sjaopsgāre (L366p Gruitrode),
strikgaren:
strikgāre (L366p Gruitrode),
wollen garen:
welle gare (L366p Gruitrode)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] || Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kő̜u̯.tǝr (L366p Gruitrode),
kouteren:
kő̜u̯.tǝrǝ (L366p Gruitrode)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel laweit:
veel laweit (L366p Gruitrode)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L366p Gruitrode)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|