e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: de kester (Gruitrode) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kostgenger (Gruitrode) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmənāiə (Gruitrode), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Gruitrode), Syst. Frings vrl.; mv.  karbonāi̯ə (Gruitrode), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Gruitrode), Fr. côtelette  kortelöt (Gruitrode) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer gedauwd: geduitsj (Gruitrode), herfstweer: zjust hèrfstwéér (Gruitrode), het dampt: (= nevel blijft hangen)/werkwoord.  ⁄t dimpt (Gruitrode), koud en mistig (weer): kòwd en mistig (Gruitrode), mistig (weer): mistig (Gruitrode, ... ) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, nevelig III-4-4
koudvuur koudvuur: koud vuur (Gruitrode) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous: algemeen kous: kous (Gruitrode, ... ) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenwol schaapsgaren: sjaopsgāre (Gruitrode), strikgaren: strikgāre (Gruitrode), wollen garen: welle gare (Gruitrode) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] || Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)] III-1-3
kouter kouter: kő̜u̯.tǝr (Gruitrode), kouteren: kő̜u̯.tǝrǝ (Gruitrode) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte veel laweit: veel laweit (Gruitrode) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kraag kraag: kraag (Gruitrode) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3