e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lauw weer fijn: fīēn (Gruitrode), koel: keel (Gruitrode), laf (weer): làf (Gruitrode), zacht (weer): zoacht (Gruitrode) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
ledikant ijzeren bedje: i-jzere bédje (Gruitrode) Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leeg, niets bevattend af: aaf (Gruitrode), iegel: mīxlāzizīxəl (Gruitrode), leeg: liĕg (Gruitrode), uit (pint): mīxlāzizūt (Gruitrode) leeg || Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper hoddelaar: hoedelaere (Gruitrode), leegloper: ook materiaal znd 30, 4  liegloeper (Gruitrode), malenvuller: malevöller (Gruitrode), martelaar: ironisch Ich hiêr het al, dich bös einen echte martelèèr  martelèèr (Gruitrode) iemand, die bv. ten onrechte verklaart ziek te zijn || leegloper [ZND 01 (1922)] || zakkenvuller, profiteur III-1-4
leep, doortrapt geslepen: gesliêpe (Gruitrode), glad: Ki-jk mè good ût möt dèè kèrel, want det is eine glaje, hiêr  glaad (Gruitrode) doortrapt, sluw || doortrapte,sluw, uitgeslapen III-1-4
leervlucht leervlucht: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  lier vluigt (Gruitrode) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)] III-3-2
leest leest: list (Gruitrode) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: eine liev (Gruitrode) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbek: -  lieuwenbek (Gruitrode) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
leewater leewater: liǝwātǝr (Gruitrode) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9