e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middelvinger middelvinger: middelvinger (Gruitrode) Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)] III-1-1
middendeel van het paard romp: ro.mp (Gruitrode) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombɛnj (Gruitrode) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenrif middelrif: middelrif (Gruitrode) Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)] III-1-1
mier aamzeiksel: ook in ZND 08, 152a  wamsijksel (Gruitrode), zeikworm: zeîkwörm (Gruitrode) mier [ZND 01 (1922)] III-4-2
mijt mijt: mi-jt (Gruitrode) mijt (insect) III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Gruitrode) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikke (Gruitrode) Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
minderjarig niet mondig: znd 31, 23a  neet minnig (Gruitrode) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2
misdienaar misdienaar: mesdeener (Gruitrode) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3