23227 |
oksaal |
oksaal:
ei schoon oksaal (L366p Gruitrode)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
boomolie:
een ander woord voor olijfolie
buimulie (L366p Gruitrode),
olie:
ūūlĭĕ (L366p Gruitrode),
salade-olie:
slaaiulie (L366p Gruitrode)
|
boomolie || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || slaolie
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
gebakken in uit zaad geslagen olie
smautbol (L366p Gruitrode)
|
oliebol
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smautkook (L366p Gruitrode)
|
oliekoek
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L366p Gruitrode),
smoutmolen:
smaw.t[molen] (L366p Gruitrode)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
omarmen (L366p Gruitrode)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afsluiten:
āfslytǝ (L366p Gruitrode),
toemaken:
tumākǝ (L366p Gruitrode)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
afsluiting:
āfslyteŋ (L366p Gruitrode)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slű̄s (L366p Gruitrode)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25685 |
omzetten |
omschieten:
omšētǝ (L366p Gruitrode)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|