25149 |
onbewolkt |
blauw:
blàw (L366p Gruitrode),
helder:
hèlder (L366p Gruitrode),
klaar:
klaar (L366p Gruitrode),
klaor (L366p Gruitrode),
open:
ŭŭpe (L366p Gruitrode),
zuiver:
zi-jver (L366p Gruitrode)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
onǝrhām (L366p Gruitrode)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulm:
péllim (L366p Gruitrode),
hoofdmatras of langwerpig onderkussen
pöllem (L366p Gruitrode),
pölm (L366p Gruitrode)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw
III-2-1
|
32701 |
onderploegen |
onderdoen:
o.nǝrdō.n (L366p Gruitrode)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
33941 |
onderstangen |
stanger:
(enk)
staŋ (L366p Gruitrode)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
ǫnǝrstǝ [band] (L366p Gruitrode)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
hantǝf (L366p Gruitrode)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
mijster (L366p Gruitrode)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33980 |
onderzadel |
onderzadel:
onǝrzal (L366p Gruitrode)
|
Een vilten lap of een kussen dat onder het zadel ligt. Zie ook lemma Paardedeken Onder Het Zadel. [N 13, 64a en 64b]
I-10
|
18947 |
ondeugend, stout |
onnuttig:
ònnöttig (L366p Gruitrode),
stout:
stuit (L366p Gruitrode)
|
stout
III-1-4
|