24364 |
pissebed |
varken:
verke (L366p Gruitrode),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wild verke (L366p Gruitrode)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)] || pissebed, ongedierte
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
baak:
baak (L366p Gruitrode),
keets:
keets (L366p Gruitrode)
|
kern [ZND 01 (1922)] || pit, kern ve vrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
keets (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode),
kern:
kèèn (L366p Gruitrode)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] [ZND m]pit van appelen, peren, enz.
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
hersenen:
hɛrsǝnǝ (L366p Gruitrode)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
keel:
kē̜l (L366p Gruitrode)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
geliende peetere (L366p Gruitrode)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende peet:
geliende pèet (L366p Gruitrode)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
31730 |
plank |
plank:
plaŋk (L366p Gruitrode
[(meervoud: plɛŋk)]
)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
21967 |
plank van duivenslag |
plank:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
plank (L366p Gruitrode)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32174 |
plank, legplank |
schap:
šāp (L366p Gruitrode)
|
Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.]
II-12
|