e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rekenen rekenen: rèkene (Gruitrode) rekenen [ZND 41 (1943)] III-3-1
rest in het glas dras: dras (Gruitrode), klatsje: klètske (Gruitrode), klets: Dat b.v. in een glas is achtergebleven  klits (Gruitrode) kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)] || restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] || verschaald bier III-2-3
restant vissen bakvis: bakvös (Gruitrode), pootvis: puutvös (Gruitrode), snoek: snook (Gruitrode) pootvis || snoek || vis, om te bakken III-4-2
restant vogels korren: v duiven  kòrre (Gruitrode), paardsvink: pèèrsvink (Gruitrode), wijfjesvink: wi-jfkesvink (Gruitrode) kirren || paardevink || vink, vrouwtje III-4-1
resten van het eten van dieren knauwelen: knǫu̯ǝlǝ (Gruitrode) [L 34, 77b] I-11
reumatiek flerecijn: flerecijn (Gruitrode), flèrecien (Gruitrode), reumatis: rumatis (Gruitrode) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] || reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)] III-1-2
reuzel varkensveren: vɛrkǝsvē̜rǝ (Gruitrode) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet varkensreut: verkesreet (Gruitrode) varkensvet III-2-3
ribben in stukken delen ribben middendoorkappen: rebǝ medǝdȳr kapǝ (Gruitrode) [N 28, 104; N 28, 106a; monogr.] II-1
riek om te rooien aardappelenhaak: ɛrpǝlǝhǭk (Gruitrode) Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60] I-5