32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L366p Gruitrode)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebrōōd (L366p Gruitrode)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
rok [ZND m] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
blaken:
bloake (L366p Gruitrode)
|
roken
III-2-1
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L366p Gruitrode)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20705 |
rond wittebrood |
mik:
Syst. Frings vrl.
mek (L366p Gruitrode)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21942 |
rondcirkelen |
draaien:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
drëien (L366p Gruitrode)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het rondcirkelen rond het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rondlopen:
rontlaupe (L366p Gruitrode)
|
ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
rongblokken:
roŋblęk (L366p Gruitrode)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
rongstekken:
roŋstɛkǝr (L366p Gruitrode)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|