21364 |
ruw, hard |
ruw:
det is eine rouwe kèrel (L366p Gruitrode)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21547 |
ruïneren |
verruneren (<fr.):
iets gans vernielen. bijvoorbeeld de bliksem versplinterde de boom
vereneweère (L366p Gruitrode)
|
woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de soldoaten mooten salueeren (L366p Gruitrode)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
samenspannen:
die twee spannen samen (L366p Gruitrode)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
22034 |
samentrekken van de vleugels |
duiken:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
duuke (L366p Gruitrode)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het samentrekken van de vleugels bij het vallen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvūijə (L366p Gruitrode),
savooiekool:
savujekuul (L366p Gruitrode),
savooimoes:
səvyj moos (L366p Gruitrode),
sevuujmoos
süvyj mo.s (L366p Gruitrode)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooikool
I-7, III-2-3
|
31809 |
schaafafval |
krollen:
krǫlǝ (L366p Gruitrode),
schaafsel:
šāfsǝl (L366p Gruitrode)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
coupe (fr.):
Op toafel hauw ze ein koep fruit en èè koepke krèèm gezatte
koep (L366p Gruitrode)
|
schaal
III-2-1
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxāl (L366p Gruitrode)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
31714 |
schaaldeel |
schaal:
šāl (L366p Gruitrode)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|