e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw, hard ruw: det is eine rouwe kèrel (Gruitrode) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
ruïneren verruneren (<fr.): iets gans vernielen. bijvoorbeeld de bliksem versplinterde de boom  vereneweère (Gruitrode) woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)] III-3-1
salueren salueren (<fr.): de soldoaten mooten salueeren (Gruitrode) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
samenspannen samenspannen: die twee spannen samen (Gruitrode) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] III-3-1
samentrekken van de vleugels duiken: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  duuke (Gruitrode) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het samentrekken van de vleugels bij het vallen? [N 93 (1983)] III-3-2
savooiekool savooi: səvūijə (Gruitrode), savooiekool: savujekuul (Gruitrode), savooimoes: səvyj moos (Gruitrode), sevuujmoos  süvyj mo.s (Gruitrode) [Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooikool I-7, III-2-3
schaafafval krollen: krǫlǝ (Gruitrode), schaafsel: šāfsǝl (Gruitrode) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaal coupe (fr.): Op toafel hauw ze ein koep fruit en èè koepke krèèm gezatte  koep (Gruitrode) schaal III-2-1
schaal van een ei schaal: sxāl (Gruitrode) Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.] I-12
schaaldeel schaal: šāl (Gruitrode) Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.] II-12