32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snęi̯ (L366p Gruitrode),
waat:
wā.t (L366p Gruitrode)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snede:
snéjé (L366p Gruitrode)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snījə (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
einen expres (L366p Gruitrode)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
wollewantjes:
wollewantsjes (L366p Gruitrode)
|
pronkbonen
I-7
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snee (L366p Gruitrode)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20798 |
snoep |
spek:
spek (L366p Gruitrode)
|
enigszins sponsachtig en op doorregen spek gelijkend snoepgoed
III-2-3
|
20887 |
snoeper |
leknaas:
leknaas (L366p Gruitrode),
leknut:
leknût (L366p Gruitrode)
|
snoeper
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
slók (L366p Gruitrode)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
Oppe merret kocht ze zich e ti-jt-sje babbelsjes
babbelsje (L366p Gruitrode),
get lekkers:
gét lèkkers (L366p Gruitrode),
muilentrekker:
Mûletrèkkers zeen waal ins hartelik en uich zeen ze good tiêge kalkaanslag op èè gebeet
mûletrèkker (L366p Gruitrode)
|
meestal bolvormig suikeren of zuur snoepje || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || soort zure snoepjes
III-2-3
|