19804 |
spiegel |
spiegel:
Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)
spegel (L366p Gruitrode)
|
spiegel
III-2-1
|
21430 |
spieken |
afschrijven:
aafschrieven (L366p Gruitrode)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21373 |
spijbelen |
heggenschool houden:
heggeschool hawe (L366p Gruitrode)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (L366p Gruitrode
[(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nāgǝlǝ (L366p Gruitrode),
nīǝgǝlǝ (L366p Gruitrode
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
33133 |
spikken |
spikken:
spekǝ(n) (L366p Gruitrode)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (L366p Gruitrode)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
loergat:
N.B. eegaat=weg voor koeien door beemd vgl. Opglabbeek
loorgáát (L366p Gruitrode)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
geschot:
geschot = rugpijn
geschot (L366p Gruitrode),
verschot:
verschoot (L366p Gruitrode)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kap:
kap (L366p Gruitrode)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|