e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bladkool, snijkool los hoofd: los heit (Gruitrode) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem scheve: sjèèf (Gruitrode), suikerij: sòkkeri-j (Gruitrode) paardebloem || suikerij, koffiesurrogat III-4-3
blaffen blaffen: blafə (Gruitrode) blaffen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
blaker kaarsendrager: karsəndrāgər (Gruitrode), kaarsenstanerik: karsənstōͅnərek (Gruitrode) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] III-2-1
blankvoorn, voorn ruts: rits (Gruitrode) voorn, panvis III-4-2
blaren vol blaren komen: kemt ˲vǫl blǭrǝ (Gruitrode) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  bosbier (Gruitrode), malbeer: moalbiêre (Gruitrode) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] || bosbes, blauwe III-4-3
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Gruitrode) reiger [ZND 41 (1943)] III-4-1
bleek bleek: hè is zuo bleik (Gruitrode) hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
blij blij: ze woare zuu bli-j es körmesvugels bli-jer (comaratief), bli-jdste (superlatief)  bli-j (Gruitrode) opgewekt III-1-4