e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bof dikoor: dikoor (Gruitrode) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bokking bokkem: bekkem (Gruitrode), békkem (Gruitrode), Eine gereikde bèkkem is waal ins hartelik  bèkkem (Gruitrode) bokharing || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bolster van de okkernoot bolster: bouster (Gruitrode) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bom, spon spon: spon (Gruitrode) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
boodschappenmand commissiekalbas: kǝmesikǝlbas (Gruitrode), kalbas: kǝlbas (Gruitrode), korfje: kø̜rfkǝ (Gruitrode) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: boog (Gruitrode), beegske  bōͅg (Gruitrode) Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boom (alg.) boom: buim (Gruitrode) boom III-4-3
boomgaard bongerd: bongerd (Gruitrode), boͅŋərt (Gruitrode), boomgaard: bőͅu̯.mgārt (Gruitrode), fruitwei: frøͅi̯.t[wei} (Gruitrode) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomklever boomlopertje: buimleiperke (Gruitrode) boomklevertje III-4-1
boomstronk poest: pûst (Gruitrode) boomstronk III-4-3