32893 |
wetten met de strekel, strijken |
wetten:
wętǝ (L366p Gruitrode)
|
De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-3
|
32900 |
wetten met de wetsteen |
wetten:
węten (L366p Gruitrode)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
17864 |
wiebelen |
kwikkelen:
kwikkelen (L366p Gruitrode),
wiegelen:
wiegelen (L366p Gruitrode)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L366p Gruitrode)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
samenstelling: wegeleedsje, wegeduud
weeg (L366p Gruitrode)
|
wieg
III-2-2
|
34574 |
wiel |
rad:
rā.t (L366p Gruitrode),
meervoud
rāi̯.ǝr (L366p Gruitrode)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
beslag:
bǝslā.x (L366p Gruitrode),
karbeslag:
karbǝslā.x (L366p Gruitrode),
karreep:
karręj.p (L366p Gruitrode)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
24276 |
wielewaal |
gele wielewaal:
gèle wielewaal (L366p Gruitrode),
goudmerel:
lett. goudmerel
guidmèler (L366p Gruitrode)
|
wielewaal [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
met sleeptoon Wi-jn op beer, geeft plezeer, mè beer op wi-jn, geeft vèèl sjagri-jn
wi-jn (L366p Gruitrode)
|
wijn
III-2-3
|
20825 |
wijnazijn |
azijn:
azien (L366p Gruitrode)
|
wijnazijn [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|