17828 |
zoeken |
zoeken:
zéeken (L366p Gruitrode)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
klishout:
klishuit (L366p Gruitrode)
|
kalissehout en verdikte staven van zwarte drop
III-2-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
zuiken = zogen
de borst geven (L366p Gruitrode),
de mem geven:
de mem geven (L366p Gruitrode)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L366p Gruitrode)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
īǝ.vǝr[den] (L366p Gruitrode),
schelf(t):
[schelf(t)] (L366p Gruitrode
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde:
boven woonhuis
mo͂o͂sàrt (L366p Gruitrode)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zoamǝn (L366p Gruitrode)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
zuun (L366p Gruitrode)
|
zoon
III-2-2
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zautvèètsje (L366p Gruitrode)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zy(3)̄gə (L366p Gruitrode)
|
zuigen
III-2-3
|