20553 |
boterkussentje |
spek:
indien een rekbare reep bedoeld wordt
spèk (L366p Gruitrode)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (L366p Gruitrode),
veld:
vę.ljtj (L366p Gruitrode),
vęljtj (L366p Gruitrode),
vɛlt (L366p Gruitrode)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
22144 |
bovendeksel van een duivenmand |
bovendeksel:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
bovendeksel (L366p Gruitrode)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
īvǝrlēxt (L366p Gruitrode)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
wreed:
(zowel wreed(aardig) als versterkend bijwoord bij veel: Doa waas vriêd vèèl vuik oppe merret).
vriêd (L366p Gruitrode)
|
erg, hevig
III-4-4
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, lange, tweede) handhaaf:
ha.ntǝf (L366p Gruitrode)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
19406 |
braadpan |
kasserol:
vgl. Fr. casserole Ze mees het vleis nog inne kasrol lègke
kasrol (L366p Gruitrode),
zeldzamer komt het woor kestrol voor
kesrol (L366p Gruitrode),
spekpan:
spèkpan (L366p Gruitrode)
|
braadpan || kastrol || Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
broadworst (L366p Gruitrode),
saucijs:
sesi-js (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
braadworst || saucisse || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
ich wil əns zeen as stich braf konst zeen (L366p Gruitrode)
|
Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brōk (L366p Gruitrode)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|