18154 |
dokter |
dokter:
doctuur (L366p Gruitrode),
doktoer (L366p Gruitrode)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktoren (L366p Gruitrode),
meesteren:
meesteren (L366p Gruitrode)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
welǝ kęrvǝl (L366p Gruitrode)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18799 |
domme man |
limpes:
himpus (L366p Gruitrode),
Wellicht heeft het te maken met lòmp
limpus (L366p Gruitrode)
|
dommerik
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
duwen:
in het water doewe (L366p Gruitrode),
in het water duwen:
in ⁄t water doewe (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
onderdompelen:
onderdompelen (L366p Gruitrode),
onderduwen:
onderduwen (L366p Gruitrode),
oversoppen:
oversoppen (L366p Gruitrode)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
dònnerbiêsje (L366p Gruitrode)
|
donderbeestje
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
donnere (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
het dondert dat het kraakt:
⁄t dónnert det ⁄t kraakt (L366p Gruitrode),
lelijke slag:
ne līēlike slaag (L366p Gruitrode)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderwolk:
donderwŏŭk (L366p Gruitrode),
grijze lucht:
gri-js lòcht (L366p Gruitrode),
watertoppen in de lucht:
d⁄r kómme wātertómpe inne lòcht (L366p Gruitrode)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
dondər (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
donner (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|