e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofstom doofstom: dōēfstom (Gruitrode) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: daoje (Gruitrode, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier doren: dūi̯.rǝ (Gruitrode) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopsuiker doopsuiker: destijds werd die door de meter van het kind uitgeworpen voor al de kinderen  duipsòkker (Gruitrode), klitsje: weleer was het de gewoonte bij een doopsel "klitskes"te gooien voor de verzamelde buurtjeugd  klitske (Gruitrode) doopsuiker || doopsuikerboontje III-2-2
door elkaar, verward dooreen: (betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt.  duurein (Gruitrode) door elkaar, verward III-4-4
door zwangerschap gedwongen huwelijk moetens: motes (Gruitrode) gezegd van een paar dat "moet"trouwen III-2-2
doorn, stekel doorn: dèèr (Gruitrode) doorn III-4-3
doornappel duivelskoren: di-jvelskure (Gruitrode) doornappel III-4-3
doorschieter herwassen: hɛrwasǝ (Gruitrode) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
dopen dopen: ei kind deipe (Gruitrode) Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3