25126 |
druilerig en koud weer |
bijzig:
bi-jzig (L366p Gruitrode),
daar zit regen in de lucht:
d⁄r zit réngel inne lòcht (L366p Gruitrode),
nat (weer):
naat (L366p Gruitrode),
Zegsw. "Ich hauw gèè driêg of gèè naat aan mee li-jf"= ik was doornat. Weerspreuk: "Is Mei keel en naat, brèngt hèè kuren in het vaat".
naat (L366p Gruitrode),
natsig (weer):
zelfst.nw.: naatsigheid of natigheid. Opm.: deze vorm op "-sig"komt vaker voor in het Br. dialect.
naatsig (L366p Gruitrode),
nattig (weer):
nātig (L366p Gruitrode),
regenachtig (weer):
réngelèchtig (L366p Gruitrode),
trekachtig:
trékèchtig (L366p Gruitrode),
vors (weer):
vòrs (L366p Gruitrode)
|
nat || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droeventros (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
17896 |
drukken |
prangen:
prangen (L366p Gruitrode)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
beschaar maken:
mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make
besjaar make (L366p Gruitrode)
|
drukte maken
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make
ambras (L366p Gruitrode),
beschaar:
besjaar (L366p Gruitrode),
geturbel:
Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe
getörbel (L366p Gruitrode),
laweit:
Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make
lewejt (L366p Gruitrode)
|
drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden
III-1-4
|
19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good
ambrasmèker (L366p Gruitrode),
beschaarmaker:
is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)
besjaarmaker (L366p Gruitrode),
kaskenademaker:
kiskenademèker (L366p Gruitrode),
laweitmaker:
lewejtmèker (L366p Gruitrode),
laweitzak:
lewejtzak (L366p Gruitrode),
schreeuwer:
sjriêver(d) (L366p Gruitrode),
schreeuwerd:
sjriêver(d) (L366p Gruitrode)
|
drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
dreppel (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
doorregenen:
doorrègene (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L366p Gruitrode)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbel kordeel:
dǫbǝl kǝrdiǝl (L366p Gruitrode)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|