e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druilerig en koud weer bijzig: bi-jzig (Gruitrode), daar zit regen in de lucht: d⁄r zit réngel inne lòcht (Gruitrode), nat (weer): naat (Gruitrode), Zegsw. "Ich hauw gèè driêg of gèè naat aan mee li-jf"= ik was doornat. Weerspreuk: "Is Mei keel en naat, brèngt hèè kuren in het vaat".  naat (Gruitrode), natsig (weer): zelfst.nw.: naatsigheid of natigheid. Opm.: deze vorm op "-sig"komt vaker voor in het Br. dialect.  naatsig (Gruitrode), nattig (weer): nātig (Gruitrode), regenachtig (weer): réngelèchtig (Gruitrode), trekachtig: trékèchtig (Gruitrode), vors (weer): vòrs (Gruitrode) nat || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druiventros druiventros: droeventros (Gruitrode, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)] I-7
drukken prangen: prangen (Gruitrode) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken beschaar maken: mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make  besjaar make (Gruitrode) drukte maken III-1-4
drukte, gedoe ambras: Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make  ambras (Gruitrode), beschaar: besjaar (Gruitrode), geturbel: Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe  getörbel (Gruitrode), laweit: Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make  lewejt (Gruitrode) drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden III-1-4
druktemaker ambrasmaker: En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good  ambrasmèker (Gruitrode), beschaarmaker: is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)  besjaarmaker (Gruitrode), kaskenademaker: kiskenademèker (Gruitrode), laweitmaker: lewejtmèker (Gruitrode), laweitzak: lewejtzak (Gruitrode), schreeuwer: sjriêver(d) (Gruitrode), schreeuwerd: sjriêver(d) (Gruitrode) drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt III-1-4
druppel druppel: dreppel (Gruitrode, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen doorregenen: doorrègene (Gruitrode, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Gruitrode) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbel kordeel: dǫbǝl kǝrdiǝl (Gruitrode) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10