id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19248 | gedenken; gedachtenis | rappeleren: Fr. se rappeler rappelère (Gruitrode), Fr. se rappeler Ich rappelèèr dich eraan deste good op ti-jd moos kòmme rappelère (Gruitrode) | doen herinneren || zich herinneren III-1-4 |
19090 | gedienstig | gedienstig: hei is gedéénstig (Gruitrode) | Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
19046 | geduld | geduld: het toch wat geduld (Gruitrode), patintie: het toch wat patientie (Gruitrode), Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk pasjentsie (Gruitrode) | geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
18916 | gedwee | braaf: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49 braaf (Gruitrode), gehoorzaam: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee?? ei gehoorzaam kind (Gruitrode), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49 gehoorzaam (Gruitrode) | Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
24150 | geelgors | gele schrijver: gèle sjri-jver (Gruitrode) | geelgors III-4-1 |
18098 | geelzucht | geel verf: geelverf (Gruitrode), gèèl verrif (Gruitrode) | de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19280 | geen rust hebben | geen rust hebben: heì héet gein rĕst (Gruitrode) | hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4 |
29054 | geer | geer: gīr (Gruitrode) | Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7 |
32746 | geerakker | kortvoor: kort˲vǭr (Gruitrode) | Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1 |
18832 | geestig | geestig: Dri-jk is eine geistige vertöller, mè neet ederein kan geistig vertölle geistig (Gruitrode) | geestig, vrolijk III-1-4 |