24483 |
geknotte wilg |
soets:
sûts (L366p Gruitrode),
wilg:
wilge (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] || wilg of eik, afgeknot
III-4-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
schouwvegertje:
sjuiwvègerke (L366p Gruitrode)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krullen:
krolle (L366p Gruitrode)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
dig moost geld hebbe vier te konne betalen (L366p Gruitrode),
geld (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode),
geldj (L366p Gruitrode),
geͅlt (L366p Gruitrode),
hie is vader zienen jas en mooder hèèr geld, vader zien koe en vader zienen hond (L366p Gruitrode),
hie is vaoder ziene jas en mooder ` er geld, vaoder zien koe en vaoder ziene hund (L366p Gruitrode),
ig ben mie geld kwiēt (L366p Gruitrode),
moo, bi wé mod ich geld halen (L366p Gruitrode),
mooder, bie wèe moot ich geld hale (L366p Gruitrode)
|
geld [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22100 |
geld inzetten |
inzetten:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
inzetten (L366p Gruitrode)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeienheerdje:
kûwehèèrdsje (L366p Gruitrode)
|
gele kwikstaart
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
biǝnkǝs (L366p Gruitrode),
filipinen:
fle`pine (L366p Gruitrode),
lupinen:
lǝpīnǝ (L366p Gruitrode)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
voerpoten:
vōrpű̄tǝ (L366p Gruitrode)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleive (L366p Gruitrode),
glejvə (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
Geloven [ZND m] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rómmele (L366p Gruitrode)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|