e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen hel regenen: hel regele (Gruitrode, ... ), lopen: het water loept hel uit de bies  loept (Gruitrode), spuiten: het waoter spijt uut de bies  spijt (Gruitrode) gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] III-4-4
gif gif: gif (Gruitrode), vergif: vergif (Gruitrode) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
gilde bond: schuttersgilde = schette  bond (Gruitrode) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
gispen, geselen kletsen: klitsen (Gruitrode), striemen: striemen (Gruitrode) slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
glad, glijdend glad: glaat (Gruitrode, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glasgordijn gordijn: gòrdi-jn (Gruitrode) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glazenkast glazerenkast: glāzerekàst (Gruitrode) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glazig glazeren: glazere (Gruitrode), glāzere (Gruitrode) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Gruitrode) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
glijden ritsen: ritsen (Gruitrode), schuiven: schuiven (Gruitrode, ... ), slibberen: sleͅbərə (Gruitrode), slibberen (Gruitrode) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2, III-3-2