33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mǭ.kǝ (Q079p Guigoven)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
kotə bruk (Q079p Guigoven)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (Q079p Guigoven)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənōͅt (Q079p Guigoven),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q079p Guigoven)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18794 |
kousenwol |
wollen garen:
woͅlə goun (Q079p Guigoven)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q079p Guigoven)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝn (Q079p Guigoven)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
krienekraan:
krinekroən (Q079p Guigoven)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gazeͅt (Q079p Guigoven)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜.tǝr (Q079p Guigoven)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|