32989 |
blad van de korenhalm |
lis:
lęi̯.s (Q079p Guigoven)
|
Het smalle blad van de korenhalm. Zie afbeelding 2, b. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭǝ.t (Q079p Guigoven),
blader:
blø̜̄r (Q079p Guigoven),
blǭǝr (Q079p Guigoven)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
19978 |
blaffen |
bellen:
beͅi̯lə (Q079p Guigoven)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
ooievaar:
oiewar (Q079p Guigoven)
|
reiger [ZND 41 (1943)]
III-4-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
hi is zu blɛik (Q079p Guigoven)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksəmt (Q079p Guigoven, ...
Q079p Guigoven)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
blutpɛns (Q079p Guigoven),
pens:
pɛ̄.ns (Q079p Guigoven)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24470 |
bloei |
bloei:
blø̜̄ǝ (Q079p Guigoven)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (Q079p Guigoven)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q079p Guigoven)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|