e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

Gevonden: 4929
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een gleuf aanbrengen in het deegbrood knippen: knepǝ (Gulpen), snijden: šni-jǝ (Gulpen) Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a] II-1
een hond vleien aanhalen: aahaoële (Gulpen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  aahaoële (Gulpen) Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)] III-2-1
een huis huren pachten: pachten (Gulpen), paxtə (Gulpen) een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)] III-2-1
een huis uitzetten uitzetten: ūt˲zetǝ (Gulpen) De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.] II-9
een kater hebben een kater haan: ene kater han (Gulpen), een kater hebben: ĕne kater hubbe (Gulpen), haarpijn hebben: haorpieng hubbe (Gulpen) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een kind op de arm dragen op de arm dragen: opg⁄n erm drage (Gulpen), oppen erm dragen (Gulpen), op haar arm dragen: op dr erm drage (Gulpen) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een kruisje geven een kruisje geven: e kink e kruutske geëve (Gulpen) Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisje op het brood maken een kruis maken over het brood: e kruuts uvver t broeëd make (Gulpen) Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een kruisteken maken n kruus maake: e kruuts make (Gulpen) Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3
een kuil graven een kuil graven: en koel grave (Gulpen), een kuil maken: koel make (Gulpen) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2