e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haalmes krom snijmes: kromp šnimɛts (Gulpen) Lang mes met een gebogen blad en twee houten handvatten. De kuiper gebruikt het haalmes om de binnenzijde van de duig in de lengterichting licht uit te hollen. Zie ook afb. 210. [N E, 16; A 32, 7; monogr.] II-12
haambeslag beslag: bǝšlāx (Gulpen) Platte ijzers die van voren op de haamspanen worden geslagen en waarvan de in elkaar passende uiteinden het slot vormen. Zie ook lemma Haamslot. [JG 1a; N 36, 11] I-10
haamblok haamleest: hāmlę̄js (Gulpen) Het houten blok waarop men de binnenhaam in elkaar klopt. Linssen (1967, pag. 57) definieert het haamblok als volgt: "Houten blok bestaande uit twee of drie delen dat in horizontale doorsnee de omvang van een binnenhaam heeft en naar beneden dikker wordt. Bovenin wordt een houten spie in de spleet geslagen om de binnenhaam strak te laten staan; dit kan ook met een horizontaal aangebrachte grote schroef bereikt worden." Zie afb. 77. [N 36, 43; Li 1967, 57] II-10
haamkussen romp: rōmp (Gulpen) De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.] I-10
haamoren haamskoppen: hamskø̜p (Gulpen) De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a] I-10
haamspanen haamspanen: hamšpīi̯ǝn (Gulpen) De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.] I-10
haan haan: hān (Gulpen), hānǝ (Gulpen), hǭn (Gulpen), haantje: hē̜ntjǝ (Gulpen), hē̜nšǝ (Gulpen) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: hoar (Gulpen), hòar (Gulpen), hòòr (Gulpen), haren (mv.): ho.ərə (Gulpen) haar [DC 01 (1931)] || haar (op het hoofd) [RND] III-1-1
haarcrème pommade (fr.): pommaad (Gulpen), pommade (Gulpen) crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)] III-1-3
haarenkelen (zich) stoten: štūǝtǝ (Gulpen), haarenkelen: haorinkele (Gulpen), zijn enkel kapot stoten: zinnen inkel kapot stoeëte (Gulpen) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [SGV (1914)] I-9, III-1-2