e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heen en weer draaien heen en haar draaien: heen en hèer drieë (Gulpen) Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)] III-1-2
heen en weer schuiven wemelen: wiemele (Gulpen) Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)] III-1-2
heer heer: hi.ər (Gulpen) heer [RND] III-3-1
heerbaan grote weg: groeete weèg (Gulpen) een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)] III-3-1
heermoes kattenstots: -  kattestoets (Gulpen), kattestots: katǝštuts (Gulpen) Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] I-5, III-4-3
hees, schor hees: hèèsch (Gulpen) hees [SGV (1914)] III-1-2
heg, haag heg: hek (Gulpen) Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)] III-2-1
heggenmus heggenmus: heggemusj (Gulpen, ... ) heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)] || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
heggenrank berwinde: berwieng (Gulpen) Heggerank (bryonia alba 150 tot 350 cm groot. De plant is tweehuizig met een dikke, knolvormige wortelstok, door middel van ranken klimmend; de bladeren zijn ongeveer hartvormig 5-lobbig; de bloemen zijn eenslachtig (de vrouwelijke zijn kleiner dan de m [N 92 (1982)] III-4-3
heilig heilig: hèllig (Gulpen, ... ) heilig [SGV (1914)] || Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)] III-3-3