e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarsenbak kaarsenbak: kaetsebak (Gulpen) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper domper: domper (Gulpen) Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] III-2-1
kaarsendover domper: dr domper (Gulpen) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: de wek (Gulpen) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje prentje: printsche (Gulpen) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaarten (ww.) kaarten: ka:tə (Gulpen) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kieës (Gulpen), kîês (Gulpen) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaatsen met ballen spelen: mɛt bɛl sjpe.ələ (Gulpen) kaatsen [RND] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Gulpen) Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] III-3-2
kabouter kabouter: kabouter (Gulpen) kabouter [SGV (1914)] III-3-3