e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katoen katoen: katūn (Gulpen) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
katrol katrol: katrǫl (Gulpen) Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65] II-1
kauw dooltje: dölke (Gulpen) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] III-4-1
kauwen kauwen: kuë (Gulpen), kauwen  kauwen (Gulpen), klein bijten: kling biete (Gulpen), knauwelen: knauwele (Gulpen) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
kauwgum kauwgum: kauwgoem (Gulpen) siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)] III-2-3
kazuifel kazuifel: t kazufel (Gulpen) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot haus: hòòs (Gulpen), keel: kêl (Gulpen), kɛ.əl (Gulpen), strot: sjtroaët (Gulpen), strowat (Gulpen), štrŏat (Gulpen), strots: sjtroaëts (Gulpen) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.əlpin (Gulpen) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vȳ ̞adǝl (Gulpen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffe (Gulpen, ... ), kefferen: keffere (Gulpen, ... ), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  keffere (Gulpen, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] III-2-1